Van jongs af aan heeft een autarkisch bestaan mij geïntrigeerd. Dat leek me geweldig. Je eigen stroom produceren, zelf groente en fruit kweken en onafhankelijk van supermarkt of wie dan ook kunnen leven.
In deze tijd van het jaar hebben we regelmatig bij het avondeten een bord voor ons staan waarop bijna alles uit onze tuin komt. Heerlijke nieuwe aardappels (parels, de naam is niet overdreven), verse dopertwtjes, sla, eitje van eigen kip en aardbeien toe. Het smaakt natuurlijk veel beter dan wat je in de supermarkt koopt, omdat het verser is. Er is geen kunstmest gebruikt en dat maakt dat de groente langzamer groeit. Daardoor zit er minder water in en meer smaak. Maar er is nog wat anders. Het smaakt alleen al beter, omdat je het zelf gekweekt en geoogst hebt.
Nu er regelmatig mensen met armen vol heerlijks uit de Vinca-tuinen naar huis gaan, merk ik dat de voorliefde voor autarkie bij veel van hen aanwezig is. Ergens zit die droom, maar door allerlei praktische bezwaren eindigen we toch steeds bij de kassa in de supermarkt. Wat maakt dat autarkie zo’n aantrekkingskracht heeft op ons?
Rationeel valt het niet te verklaren want, hoe handig je ook wordt in het doppen van tuinbonen, het blijft veel gedoe. En met die droogte in de afgelopen weken, is het hard werken om de plantjes er fris bij te laten staan. En toch geeft het zoveel voldoening. Het eten van zelfgekweekte groente maakt blij. Niet oppervlakkig blij, maar heel diep van binnen. Het appelleert aan de oerbehoefte om contact te maken met de natuur en geeft een thuisgevoel.