Midden in de tuin liggen zes groentevakken waar ieder jaar heerlijke verse groenten worden gekweekt. Er zitten nog wat wortels en pastinaken in de grond en de boeren- en palmkool staan nog dapper erboven. Voor de rest zijn de vakken leeg wat betreft groente. Na de laatste oogst heeft gras en onkruid het daar overgenomen. Tijd om de grond om te spitten en te bedekken met stro en poep uit het geitenhok. In het voorjaar gaat de tuinfrees (niet helemaal vanzelf overigens) dat weer door de grond mengen tot een vruchtbaar geheel dat zoveel mogelijk vocht kan vasthouden.

Het spitten gaat in een rustig tempo: steeds een stukje. Met elke steek wordt een schep grond opgelicht en omgekieperd in de geul die zich door eerdere scheppen heeft gevormd. Het onderste komt boven.

Voor mij is het niet alleen zwaar werk, maar ook boeiend. Ondanks de winterkou word je warm en voel je al je spieren in actie komen. Om je rug niet al teveel te belasten, moet je regelmatig even rekken en leunend op de spitvork even rustig aan doen. Dan kijk je over de tuin en voel je je heerlijk levend. Uit je hoofd en in je lijf.

Je maakt tijdens het spitten contact met wat er onder de grond is, maar vooral ook met jezelf. Want het onderste boven halen blijft niet alleen beperkt tot de grond. Op één of andere manier komt ook bij jezelf het onderste naar boven. Een fris nieuw idee, een inzicht of iets ouds dat je onbewust had weggestopt. Het laat jezelf en je leven van een andere kant bekijken. Dus ik ga snel mijn spitvork weer halen. En om!