Deze tijd van het jaar vormt in de groentetuin een tussenfase. De laatste boerenkool, spuitjes en pastinaken zijn op en de eerste nieuwe groenten zijn net de grond in. Zes fris gefreesde vakken liggen te wachten tot de eerste groene kopjes boven de grond komen. Het zal nog even duren voor ze volgroeid zijn tot oogstbare groente. Ik kan genieten van die bijna onberispelijk lege vlakken, maar het verlangen naar eten uit de tuin is groter.
Opeens laat zich daar onder de haag tussen twee vakken een spontaan rijtje winterpostelein zien, een groente met opvallend veel vitamines, mineralen en vezels. Genoeg voor een paar maaltjes. Het zaad van de doorgeschoten plantjes van het vorige jaar is door de wind meegenomen tot aan het haagje.
Even verderop zie ik een veldje daslook. In een schaduwrijk hoekje van de tuin staat het plantje tussen nu en ongeveer juni weer prachtig te zijn totdat het opeens ook weer verdwenen is. Daslook ontsmet het spijsverteringsstelsel, zorgt voor een betere bloedstolling en gaat aderverkalking tegen. Maar bovenal is het, net als winterpostelein, erg lekker en uitgesproken van smaak. Het zijn beide groenten waarvan je gewoon proeft dat het gezond is.
Vroeger konden mensen heel goed proeven wat gezond is en wat niet. Ergens onderweg zijn we dat verleerd. Wat we lekker vinden, is lang niet altijd gezond. Ik merk zelf dat het samenhangt met hoe ik in mijn vel steek. Op een goede dag zoek ik graag voor de lunch wat rauwkost uit de tuin om tussen mijn boterham te drukken. Op een minder moment lijkt de chocolade vanuit de kast naar me te roepen: ‘toe maar, eet me maar!’ En in beide gevallen versterkt het voedsel de stemming. Het evenwicht zoeken tussen die twee delen van mijzelf blijft een boeiende zoektocht. Wat helpt is om bewust en met aandacht te blijven proeven van al het goede uit de tuin!